Plannen


Al vanaf het begin zijn er plannen voor de aanleg en exploitatie van een tramweg in de gemeente Tietjerksteradeel. 
De heer D.S.A. Docen uit Amsterdam stuurt in 1871/72 een brochure betreffende het belang van lokaalspoorwegen, alsmede de Statuten van de Nederlandsche Lokaalspoorweg-Maatschappij in oprichting, naar vele gemeenten en provincies. Voor Friesland zijn lokaalspoorwegen voorzien van Ternaard over Dokkum, Veenwouden, Leeuwarden en Ferwerd terug naar Ternaard (noordelijke lijn) en een lijn van Bolsward over Sneek, Akkrum en Beetsterzwaag naar Drachten (zuidelijke lijn). Eind februari 1873 wordt meer duidelijk over het traject van de voor Tietjerksteradeel belangrijke noordelijke lijn: Leeuwarden, Ferwerd, Ternaard, Dokkum, Veenwouden, Drachten met een zijlijn van Dokkum naar Oostmahorn. 
in augustus 1873 besluit, de gemeenteraad van Tietjerksteradeel voor f 20.000,- aandelen te nemen in het voorgestelde lokaalspoor Drachten, Dokkum onder voorwaarde dat er een station in Bergum komt, alsmede een halte in Quatrebras en onder Garijp. Begin 1874 aanvaarden Van Heemstra, Kuinders en Docen de concessie, zodat ‘het steeds meer waarschijnlijk wordt dat de lokaalspoorweg tot stand wordt gebracht’.
Begin 1875 wordt het te volgen tracé tussen Dokkum en Drachten wereldkundig gemaakt: Dokkum, Akkerwoude, Veenwouden, Bergum, Nijega, Opeinde, Drachten. Een verleende voorlopige concessie wordt enkele keren verlengd, maar tot een tramweg leidt het allemaal niet.

De route van de tramweg, zoals gedacht door Mertens en Finet.

In maart 1878 vindt er in Leeuwarden een bijeenkomst plaats van burgemeesters van verscheidene plattelandsgemeenten uit Friesland, waaronder de burgemeester van Tietjerksteradeel, jhr. Mr. Johan ְÆmilius van Panhuys. De bijeenkomst is belegd door de uit Brussel afkomstige Leopold Mertens (industrieel) en Louis Finet (ingenieur). Tijdens deze bijeenkomst wordt een plan vastgesteld voor diverse tramlijnen in Friesland waaronder de lijn van Veenwouden naar Heerenveen. Eind april 1878 vragen Mertens en Finet concessie aan voor de aanleg van de lijn bij de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, de heer J.P.R. Tak van Poortvliet.
Als blijkt dat veel gemeenten tegen het gebruik van stoomwagens op/langs de gewone wegen zijn, passen Mertens en Finet in september 1878 hun concessieaanvraag aan: het vervoer zal geschieden met paarden en wanneer de betrokken gemeenten het toelaten hiervoor stoomwagens te gaan gebruiken, zal men hiertoe overgaan.
In april 1879 komt er van het Ministerie bericht dat de minister geen bedenkingen heeft tegen de plannen van Mertens en Finet. Ze moeten echter wel bewijzen dat betrokkenen (gemeenten, provincie en particulieren) geen bezwaar hebben. Hiervoor wordt in mei 1879 ook de gemeente Tietjerksteradeel benaderd. Tietjerksteradeel keurt de voorwaarden goed en staat vervolgens de Commissie van Beheer van de kunstweg Quatrebras-Heerenveen toe de tramlijn over deze weg aan te leggen.